Op 23 juni jl. heeft de Eerste Kamer ingestemd met de Wet Straffen en Beschermen aangenomen. Deze zal naar verwachting op 1 juli 2021 in werking treden. Een veroordeelde voor een zwaar misdrijf komt hierdoor niet meer na tweederde van zijn straf voorwaardelijk vrij. De voorwaardelijke invrijheidstelling (v.i.) wordt maximaal twee jaar. Die kan nu nog oplopen tot wel 10 jaar. Dit lijkt misschien goed, maar de vraag is of dat ook echt zo is. En wat betekent dit nu voor iemand die nu veroordeeld is, maar pas na 1 juli 2021 in hoger beroep kan?
Kern wet straffen en beschermen
Kern van de wetswijziging is de duur van de v.i. aanzienlijk te verkorten. Verder worden aan het Openbaar Ministerie meer bevoegdheden gegeven om te beoordelen of iemand voorwaardelijk vrij mag komen. Door deze wetswijziging zou tegemoet worden gekomen aan de schijnbare behoefte van de maatschappij om verdachten zwaarder te straffen. Ook zou het belang van de gedetineerden om niet (meer) te recidiveren hierdoor gediend worden. Maar worden deze doelen door invoering van deze wet behaald? Mijn antwoord is: neen!
Nu al geen automatisme
Het is niet zo dat de v.i. onder de huidig geldende wetgeving een automatisme is. Ook nu is het mogelijk voor het Openbaar Ministerie om een verzoek tot uit- of afstel van de v.i. bij de rechtbank in te dienen. Dat kan bij ernstige misdragingen of het niet nakomen van afspraken met het OM. Bij toewijzing van het verzoek zal de gedetineerde terug moeten naar de gevangenis. Dan moet het restant van de straf alsnog worden uitgezeten.
Overbodig
Het is dus niet zo dat de gedetineerde na het uitzitten van 2/3 van de straf automatisch op vrije voeten komt. De wet straffen en beschermen is niet gestoeld op enig wetenschappelijk onderzoek. Integendeel. De vraag is of er überhaupt een noodzaak is voor deze wet. Bij de behandeling van het wetsvoorstel op 15 juni 2020 bleek dat de Raad voor de rechtspraak, de drie reclasseringsorganisaties verenigd in 3RO en de Nederlandse orde van advocaten allemaal hebben gewezen op het ontbreken van de noodzaak van deze wet. De Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak, de vereniging van rechters en officieren van justitie, noemden naar verluidt het wetsvoorstel zelfs overbodig. Ik sluit mij daar bij aan.
HUIDIGE REGELING
Onder de huidige regeling bestaat de mogelijkheid dat een veroordeelde bij een onvoorwaardelijke gevangenisstraf onder voorwaarden vervroegd in vrijheid kan worden gesteld. Dat heet ook nu al voorwaardelijke invrijheidstelling. Een veroordeelde kan bij een vrijheidsstraf van meer dan een jaar en maximaal twee jaren voorwaardelijk in vrijheid worden gesteld op het moment dat de vrijheidsbeneming tenminste een jaar heeft geduurd. Daarnaast moet van het restant tenminste een derde zijn ondergaan.
Straf van meer dan twee jaren
Indien een gevangenisstraf van meer dan twee jaren wordt opgelegd kan de veroordeelde voorwaardelijk in vrijheid worden gesteld wanneer hij twee derde deel van de gevangenisstraf heeft ondergaan. Kortom, na twee derde van de onvoorwaardelijke gevangenisstraf te hebben uitgezeten, kan de veroordeelde voorwaardelijk in vrijheid worden gesteld. Deze voorwaardelijke invrijheidstelling kan oplopen tot een vervroegde invrijheidstelling van 10 jaren. Een voorbeeld: wanneer iemand een gevangenisstraf opgelegd krijgt van 18 jaren dan kan de veroordeelde onder de huidige regeling na 12 jaren in aanmerking voor vrijlating onder voorwaarden.
wet straffen en beschermen
In de nieuwe regeling komt iemand na het uitzitten van twee derde van de gevangenisstraf niet van rechtswege in aanmerking voor een vrijlating onder voorwaarden. De veroordeelde moet hier nu zelf om verzoeken.
Termijn twee jaren
Belangrijker is dat de periode om vervroegd in vrijheid te worden gesteld na de inwerkingtreding van de wetswijziging maximaal twee jaren (!) is. In sommige zaken kan dit onder de huidige wetgeving 10 jaren zijn. Iedereen die is veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaar of meer zal hiervan de gevolgen ondervinden. Als we weer hetzelfde voorbeeld gebruiken van zojuist: wanneer iemand een gevangenisstraf opgelegd krijgt van 18 jaren, dan komt hij of zij onder de nieuwe regeling pas na 16 jaren (i.p.v. 12 jaren) in aanmerking voor een v.i. Deze nieuwe regeling geldt voor iedereen die na de inwerkingtreding van de wet wordt veroordeeld.
Ongewenste overgangsregeling
Voor verdachten is er een zeer oneerlijke overgangsregeling. De nieuwe wet gaat zoals gezegd gelden voor iedereen die na inwerkingtreding van de wet (waarschijnlijk 1 juli 2021) wordt veroordeeld. Voor iemand die onder de huidige regeling wordt veroordeeld, valt een straf gunstiger uit dan voor iemand die na juli 2021 voor hetzelfde feit wordt veroordeeld (zie voorbeeld hierboven). Dit kan aanleiding zijn voor de veroordeelde om niet in hoger beroep te gaan uit angst om dan strenger te worden gestraft. Als iemand in hoger beroep na 1 juli 2021 wordt veroordeeld, kan het zijn dat hij of zij langer moet vastzitten. Dat gebeurt als in hoger beroep dezelfde straf wordt opgelegd als door de Rechtbank. Bijvoorbeeld wanneer het gaat om een gevangenisstraf van zes jaren of meer. Dit is uiteraard een zorgelijke en ongewenste ontwikkeling. Onschuldigen zien hierdoor misschien onterecht af van hoger beroep. Bovendien ontstaat hierdoor rechtsongelijkheid.
Voorwaardelijke invrijheidstelling niet meer het uitgangspunt
In de nieuwe regeling is de toewijzing van de v.i. dus niet langer het uitgangspunt. Uitgangspunt wordt nu geen v.i., tenzij… Het is het Openbaar Ministerie dat zal bepalen of de v.i. wordt toegekend, en zo ja, onder welke voorwaarden. Dit doet het Openbaar Ministerie na advies te hebben ingewonnen bij de Reclassering, bij de directeur van de gevangenis en bij zwaardere delicten een adviescommissie.
CRITERIA voor VI
Hierbij wordt gekeken naar het individuele gedrag van de gedetineerde. Vertoont deze goed gedrag in de gevangenis, dan kan hij of zij in aanmerking komen voor bepaalde vrijheden. Het gedrag van de gedetineerde in de gevangenis zal dus zwaar(der) tellen. Maar daarnaast worden ook de belangen van de slachtoffers en het belang van de samenleving bij de beslissing meegewogen. De toekenning van de vervroegde invrijheidstelling is door deze wetswijziging dan ook aan (meer) strengere criteria gebonden.
REINTEGRATIE
Ook is het zo dat de nieuwe regeling invloed heeft op het penitentiair programma. In het huidige stelsel kan een gedetineerde soms voordat de helft van de aan hem opgelegde straf is ondergaan, in aanmerking komen voor verlof. In de toekomst worden automatisch toegekende algemene verloven vervangen door specifieke en aan de gedetineerde gekoppelde, concrete re-integratiedoelen. Het re-integratieverlof kan pas in de laatste fase plaatsvinden. De gedetineerde kan dus ook pas in de laatste fase worden overgeplaatst naar een beperkt beveiligde afdeling. Het bestaande penitentiaire programma zal in de nieuwe regeling worden gebruikt voor de gedetineerden die zijn veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden tot maximaal een jaar. Het lijkt mij een gegeven dat dit de resocialisatie van de gedetineerden niet ten goede komt. Daarmee is ook de maatschappij niet gebaat.
OPENBAAR MINISTERIE
Verder is het zo dat het Openbaar Ministerie bepaalt of de veroordeelde voor de voorwaardelijke invrijheidstelling in aanmerking komt. Dat gebeurt zonder tussenkomst van een rechter! Het Openbaar Ministerie krijgt in de nieuwe regeling dus meer bevoegdheden. Voorheen moest het Openbaar Ministerie een vordering indienen bij de rechtbank om een voorwaardelijke invrijheidstelling van een gedetineerde achterwege te laten. Straks kan het Openbaar Ministerie dit zelfstandig beslissen.
RECHTSMIDDEL(EN)
De veroordeelde kan tegen een negatieve beslissing (achteraf) bij de rechtbank binnen twee weken een bezwaarschrift indienen. De rechter zal hierbij slechts terughoudend mogen toetsen of het Openbaar Ministerie in redelijkheid de beslissing heeft kunnen nemen. In de tussentijd blijft de gedetineerde vastzitten. Daarnaast is het de vraag of een gedetineerde in een gevangenis(setting) een gedegen bezwaarschrift kan opstellen en indienen. Dat moet ook nog eens binnen een bepaalde termijn. Het is dus raadzaam om hierbij een advocaat in te schakelen zodat deze de termijn kan bewaken en een goed gemotiveerd bezwaarschrift kan opstellen.
Herziening
Verder heeft de gedetineerde ook eenmaal de mogelijkheid om een verzoek tot herziening van het negatieve besluit te doen. Dit kan pas na zes maanden na datum van de beslissing. De vraag is of dit heel zinvol is, omdat dit verzoek om herziening bij het Openbaar Ministerie moet worden ingediend.
conclusie
Door de Wet Straffen en Beschermen wordt de maatschappij niet (beter) beschermd, terwijl de gedetineerde wel harder wordt gestraft. Daarnaast worden de vrijheden, als ook de rechten van gedetineerden, aanzienlijk beperkt. Hier ligt geen wetenschappelijke studie of andere noodzaak aan ten grondslag. Veroordeelden zullen in veel gevallen langer in (kale) detentie verblijven terwijl de periode om begeleid te worden op een terugkeer in de samenleving veel korter is. In de ergste gevallen zal bij vrijlating helemaal geen begeleiding hebben plaatsgevonden. Dit brengt met zich mee dat de kans op recidive mijns inziens alleen maar zal toenemen.
HEEFT U EEN VRAAG?
Gezien het bovenstaande is het raadzaam om bovengenoemde strafverhogende omstandigheden op de zitting van de Rechtbank al aan de orde stellen. De Rechter kan dan, als er een straf wordt opgelegd, bij het bepalen van de strafmaat rekening houden. Wilt u meer informatie of krijgt u de door u verzochte informatie niet en heeft u juridische bijstand nodig? Bel ons vrijblijvend voor een nader advies.